Het Rechthuis

Frederik Adriaan Baron van Reede
In 1730 was de echtgenoot van Maria van Reede- Duyst van Voorhout, Frederik Adriaan Baron van Reede, betrokken bij de Utrechtse ‘sodomieprocessen’, waardoor hij kort het land moest verlaten, maar omdat hij in Renswoude zelf de hoogste rechter was, kon hij daar naar terugkeren. 

Verschil Lage en Hoge (of Vrije) Heerlijkheid
Een Lage of Ambachtsheerlijkheid betekende een zelfstandig gebied met eigen wetten en rechtspraak. Bij een Hoge of Vrije Heerlijkheid bezat de (land)heer niet alleen gewone overheidsrechten maar ook de hoge rechtsmacht (met het recht van galg om doodvonnissen ten uitvoer te leggen). 

Gezag
De centrale persoon van de Heerlijkheid was de eigenaar van die rechten: de heer (of Vrijvrouwe). Veel Heerlijkheden waren in handen van de adel. Binnen de Heerlijkheid was de heer gerechtigd om lokale overheidsdienaren en gezagsdragers zoals een schout en schepen te benoemen. 

Een schout was een lokaal ambtenaar, belast met bestuurlijke en gerechtelijke taken en handhaving van de openbare orde. Hij was hoofd van het dorpsbestuur of de voornaamste bestuurder binnen een heerlijkheid die werd aangesteld door zijn heer om in diens naam te handelen; hij was openbaar aanklager, hoofd van het opsporingsapparaat en zat de rechtbank voor.

Hij vormde met de schepenen en de secretaris het dagelijks gemeentebestuur, was aanklager in criminele zaken, zat de rechtszittingen van de schepenbank voor en was hoofd van politie. Functies die ook voor rekening van de huidige burgemeesters komen. 

Een schepen was openbaar bestuurder op plaatselijk niveau. De schepen maakte geen deel uit van het college van burgemeester en assessors (wethouders). Plaatselijk bestuur werd gezamenlijk aangeduid als schout en schepenen. In Nederland wordt een schepen thans gemeenteraadslid genoemd. De term schepen was in Nederland vóór 1795 gebruikelijk als dorps- of stadsbestuurder. De Schepenbank is het oude woord voor het lokale bestuur, met inbegrip van de plaatselijke rechtspraak.

Rechten
Aan een Heerlijkheid waren allerlei economische en zakelijke rechten verbonden, waarbij de heer recht had op een belasting of heffing: 

  • Pachtrecht: De belangrijkste inkomstenbron van een Heerlijkheid was wellicht het pachtgeld van grondstukken die als landbouwareaal deel uitmaakte van de Heerlijkheid. 
  • Tiendrecht (tienden), jaarlijks moest 10% van de opbrengst van de landbouw afgedragen worden aan de eigenaar, meestal de kerk of de heerlijkheid. 
  • Recht op de dode hand, belasting op de nalatenschap van een ingezetene, meestal 5% van de verkoopwaarde van het onroerend goed. Sommige heren mochten het beste stuk uit de persoonlijke bezittingen kiezen. Het kwam ook voor dat dit recht verbonden was aan de Heerlijkheid.
  • Recht van eendenkooi, recht om eenden te vangen en te bejagen met een eendenkooi. Het kooikersrecht. 
  • Recht van duivenvlucht, recht om een duiventil te houden.
  • Grafrecht, het recht om begraven te worden in de kerk.

Afschaffing (Hoge) Heerlijkheid
In de Franse tijd, ongeveer vanaf 1795, werden de Heerlijke rechten afgeschaft en werden op die manier ook de Heerlijkheden opgeheven. De rechtspraak werd voor het gehele land gelijkgetrokken en was na 1804 gebaseerd op de Code Napoléon.